Wiesbauer

"Niets bestaat dat niet iets anders aanraakt" – Jeroen Brouwers

HERFST

Oktober is een oogwenk. De appels die een minuut geleden de boom deden doorbuigen zijn weg en de bladeren van de boom zijn geel en ijler.

= uit pg 166 van de nog steeds aanbevolen roman HERFST van Ali Smith, de eerste en bijzonderste van haar tetralogie per seizoen;

Als je geen andere keus hebt dan ondergronds te gaan, ga dan in de vorm van iets nuttigs. Als je moet worden omgehakt is het goed om het hiernamaals door te brengen als boodschapper tussen mensen overal in landschappen.

= uit pg 87

Omwille van de vertwijfeling die de schrijfster en ik delen omtrent de toestand van de wereld dichtbij en veraf, en ‘Het leven als schipbreuk’ (De crisisfilosofie van Ortega y Gasset) en het ‘In hetzelfde schuitje’ zitten (Sloterdijk), neem ik ook nog de volgende passage over = de openingszinnen van ‘A Tale of Two Cities’ (Charles Dickens). Een mooie metafoor die tot nadenken stemt en/of overeenstemt met ons nadenken over …

Het was de beste der tijden, het was de slechtste der tijden, het was het tijdperk van wijsheid, het was het tijdperk van dwaasheid, het was de periode van geloof, het was de periode van ongeloof, het was het seizoen van Licht, het was het seizoen van Duister, het was de lente van hoop, het was de winter van wanhoop, we hadden alles nog voor ons, we hadden niets meer voor ons.

Believers aller landen en standen, stand up and deliver, gently 🤞✨

ZOMER

fragmenten uit De zomer , een literair essay van Albert Camus uit 1939 (!)/1953, vertaling Eva Wissenburg

als fijnproeverij en inspiratie, ter reflectie, als aanmoediging tot revolte en verzoening,

‘Weet u wat ik het wonderlijkste vind in heel de wereld?’ vroeg Napoleon aan Fontanes. ‘Dat geweld niet in staat is iets duurzaams op te bouwen. Er zijn in de wereld maar twee machten: het zwaard en de geest. Op den duur zal de geest het altijd winnen van het zwaard.’

En wat we willen is juist nooit meer buigen voor het zwaard en nooit meer geweld gelijk geven dat niet in dienst staat van de geest.

Dat is een taak zonder einde, dat klopt. Maar wij zijn er om haar voort te zetten.

We moeten herstellen wat verscheurd is, zorgen dat het recht voorstelbaar wordt in een overduidelijk onrechtvaardige wereld.

Het voornaamste is dat we niet wanhopen. Laten we niet te veel luisteren naar iedereen die roept dat dit het einde van de wereld is.

Ja, we leven in tragische tijden. Maar te veel mensen halen tragiek en wanhoop door elkaar.

‘Ik haat mijn tijd,’ schreef Saint-Exupéry, vlak voor zijn dood. … ik zeg het hem niet na. Ook al is het soms verleidelijk me van deze treurige, schrale wereld af te keren! Maar dit is nu eenmaal onze tijd en als we onszelf haten kunnen we niet leven.

Want niet bemind worden is een tegenslag, niet beminnen maakt ongelukkig. aan dat ongeluk gaan we momenteel allemaal ten onder. … In het geschreeuw waar we tussen leven is liefde niet mogelijk en recht niet genoeg.

Midden in de winter leerde ik eindelijk dat ik een onoverwinnelijke zomer in me droeg. (motto van Caroline Pauwels)

Maar als je een deel afwijst van wat is, moet je zelf afzien van het bestaan; je moet er dan van afzien op een andere manier te leven of te beminnen dan bij volmacht. Zo is er ook een liefde voor het leven die niets van het leven verwerpt en dat is een deugd die ik hoger aansla dan wat ook ter wereld.

Ik heb altijd al het gevoel gehad dat ik leefde op volle zee, bedreigd, maar temidden van een vorstelijk geluk.

Wanneer eindigt de nacht?

Een rabbi vroeg eens aan een van zijn leerlingen: “Weten jullie wanneer de nacht eindigt en de dag begint?”

De leerlingen dachten na over de vraag van de rabbi.

Een van hen antwoordde: “is dat misschien het moment waarop je uit de verte een hond van een schaap kunt onderscheiden?”

“Nee,” zei de rabbi.

“Is het als je van een afstand het verschil kunt zien tussen een dadelboom en een vijgenboom?”

“Nee,” zei de rabbi;

“Wanneer is het dan?” vroegen zijn leerlingen.

“De dag begint als je in de gezichten van de mensen die je tegenkomt je broeders en zusters herkent,” antwoordde de rabbi. “Tot dat moment is de nacht nog bij ons.”

(Overgenomen uit het boekje In de geest van Martin Buber , samengesteld door Bette Westera & Sylvia Weve)